Prof. Hans-Martien ten Napel (Leiden) over religie, overheid en politiek (2/2)

by | jun 28, 2024 | Interview | 0 comments


Prof. dr. Hans-Martien ten Napel is hoofddocent aan de rechtenfaculteit van de Universiteit Leiden, waar hij zich toelegt op het kruispunt tussen recht en religie. Professor ten Napel is Senior Fellow van het Center for Religion, Culture & Democracy (VSA) en (co-)redacteur van onder andere “Regulating Morality. A Comparison of the Role of the State in Mastering the Mores in the Netherlands and the United States” (2000), “Constitutionalism, Democracy and Religious Freedom. ‘To Be Fully Human’” (2019) en “Het radicale midden overzee. Verkenningen van het postliberalisme” (2021).   

De voorzitter van het Custodes Instituut en professor ten Napel hadden een anderhalf uur durend gesprek over religie, overheid en politiek. Dit is het tweede deel, en gaat in op de relatie tussen Kerk en Staat, de moderniteit en de Islam en de toekomst van de christendemocratie in Europa. Het eerste deel van het gesprek leest u hier.

Professor, dat we überhaupt spreken over confessionele partijen zal sommigen vreemd overkomen. De scheiding van Kerk en Staat is immers een constitutioneel principe, ook in Nederland.

Scheiding van Kerk en Staat is, denk ik, niet zo’n vruchtbare manier is om naar de zaken te kijken. Het hele idee van deze scheiding komt in belangrijke mate voort uit de christelijke koker. En aangezien het christendom op zijn beurt al heel erg lang het politieke denken beïnvloedde, is dit nauwelijks een nieuwe, moderne uitvinding. Die scheiding is er van oudsher geweest.

Wat we wel kunnen waarnemen, is een overgang inzake samenwerking tussen Kerk en Staat. Waar vroeger beide van elkaar verschilden maar wel een gezamenlijk doel nastreefden, is dat niet langer het geval. Dat gezamenlijk doel was dan het geluk van de mens, de Kerk keek dan natuurlijk nog een stukje verder; over de horizon, zeg maar. Maar in essentie ging dat over hetzelfde.

De moderne interpretatie van de scheiding tussen Kerk en Staat, vond ingang op het moment dat de Kerk als instituut naar de achtergrond verdween. En wanneer was dat? Ik zou zeggen: zo rond de Amerikaanse Revolutie (1776). Het is ook geen toeval dat de Kerk-Staat-scheiding sterk geassocieerd wordt met deze periode, hoewel we dit ook niet moeten overdrijven. Dat betekent niet dat religie uitgespeeld was, enkel dat het instituut aan belang inboette. Het waren particulieren en private verenigingen die de religie in het dagdagelijkse van hun leven met zich meenamen. Het is ook geen toeval dat Alexis de Tocqueville de religie, niet de kerk, als de eerste van de Amerikaanse maatschappelijke instituten aanduidde. 

Springen we dan even naar de 20ste en 21ste eeuw.

Dan zie je een verdere ontwikkeling, waarin na de kerk, ook de religie uit de samenleving verdwijnt. Langzaam, dan sneller. Religie wordt verbannen naar de privésfeer. De term ‘laïcisme’ wordt daarvoor gebruikt, wel gekend in België en zeker in Frankrijk. De Kerk verdwijnt uit de publieke sfeer, vervolgens verdwijnt de religie en wordt ze veroordeeld tot een louter privégegeven. En dan stellen sommigen zich, wat mij betreft terecht, de vraag of dit het eindpunt is, of er nog een verdere stap bestaat. Waarbij religie ook uit de privésfeer wordt verbannen. Waarbij gelovigen steeds minder ruimte zullen krijgen om hun religie te belijden.

De scheiding van Kerk en Staat wordt door sommigen aangegrepen om de toenemende invloed van de Islam in West-Europa aan de kaak te stellen. Moet er een onderscheid worden gemaakt tussen verschillende godsdiensten?

Die tijdslijn die ik eerder vermeldde, ontleende ik aan professor Andreas Kinneging maar sluit aan bij een boek van Stephen D. Smith waarin hij het heeft over het “nieuwe heidendom”. Daarmee bedoelt hij dat we misschien terugkeren naar een situatie zoals die bestond in de eerste eeuwen na Christus in het Romeinse Rijk. Toen er een zekere religieuze tolerantie en best wel ruimte was voor spiritualiteit. Maar de uitzondering op die tolerantie, op die ruimte bestond ten aanzien van het transcendente; ten aanzien van religies die hun uiteindelijke heil zochten buiten deze wereld. Daar hadden zij grote moeite mee. En dat waren in die tijd de joden, maar dat was een kleine groep, en de christenen. En hoe groter deze groep werd, hoe meer zij vervolgd werden.

Smith trekt de vergelijking met vandaag. Een tijd waarin we de mond vol hebben van secularisatie, maar toch heel wat ruimte maken voor het spirituele, met uitzondering, opnieuw, voor het transcendente. Met dat verschil, dat we het vandaag niet enkel hebben over het Jodendom en het Christendom, maar ook zeker over de Islam. En hij ziet, misschien, een nieuw heidendom ontstaan, waarbij heel wat levensbeschouwelijke perspectieven ruimte krijgen, behalve de transcendente, zoals de Islam.

En zo kijk ik er ook wel naar. Wanneer ik me de vraag stelde of gelovigen binnenkort nog de ruimte krijgen om in hun woonkamer en gebedshuizen hun geloof te belijden, denk ik zeker ook aan de moslims. Ik denk dan in het bijzonder aan het meest recente jaarverslag van de U.S. Commission on International Religious Freedom (USCIRF), waarvan de leden worden benoemd door het Amerikaanse Congres en de Amerikaanse President. En wat zien we daar? Een toename van het antisemitisme, een toename van de islamofobie en een voortdurende ‘zachte’ onderdrukking van christenen in het Westen, een druk om zich te conformeren.

Een gelijke behandeling van de drie grote monotheïstische, transcendente godsdiensten.

En dat betekent niet dat ik mijn ogen sluit voor de tekortkomingen in islamitische landen, in het bijzonder wat de voormelde godsdienstvrijheid betreft. Maar ik denk dat we dan niet dezelfde fouten moeten maken als daar.

Al is er meer. Als het gaat over de grote inrichtingsvragen van de samenleving en de problemen die de moderniteit en het liberalisme met zich meebrengen, dan is, althans in theorie, de Islam een bondgenoot van het christendom. Ik ben ook in die zin beïnvloed door professor Andreas Kinneging en zijn boek ‘De Onzichtbare Maat’. Professor Kinneging plaatst de oude filosofie en het orthodoxe christendom tegenover de moderniteit, de verlichting en de romantiek. En hij houdt een pleidooi voor een herstel van ‘de Traditie’.

De vraag is dan: welke rol speelt de Islam in dit pleidooi? Hij werkt die vraag niet uit in zijn boek, maar ik vermoed dat de Islam inderdaad meer in het verlengde ligt van de Traditie dan in dat van de moderniteit. Mijn eigen onderzoek kadert binnen het ‘postliberalisme’, met de vraag hoe we vooruit moeten, weg van het zgn. progressief liberalisme en aansluitend bij de christendemocratie van de jaren ’50. Opnieuw hier: in theorie past de Islam binnen dit opzet.    

U sprak onlangs in de Verenigde Staten over het conflict tussen het progressief liberalisme en het populisme. Waar ligt de derde weg?   

Bij een herwaardering van de christendemocratie, zoals die na de Tweede Wereldoorlog bestond in België, Italië, Duitsland en zeker ook Nederland. Het progressief liberalisme heeft geen verbindend verhaal, maar voedt daarentegen de polarisatie, hier en in de VS. Tijdens mijn lezing omschreef ik het populisme als een correctie op dat liberalisme, een check, zonder dat het een eigen verhaal weet te vertellen.

Er is behoefte aan een nieuwe middenweg. Niet in de zin dat je netjes het gemiddelde neemt tussen het progressief liberalisme en het populisme. Neen. Je gaat voor het radicale midden, dat een duidelijk ideologische lijn uitzet, gebaseerd op het christelijk gedachtegoed. Die ideeën, daar is ruimte voor. Of het nu moet komen van het CDA, het NSC of de BBB, dat is net wat minder belangrijk. Het vehikel is uiteindelijk van ondergeschikt belang.

Om het even over de partijpolitiek te hebben. Het Nieuw Sociaal Contract (NSC) van Pieter Omtzigt haalde uit het niets twintig zetels. In Vlaanderen wordt Omtzigt vaak afgeschilderd als een puurdere christendemocraat die de stroming probeerde over te nemen van het CDA. Hij sloot een coalitie met onder andere Geert Wilders, een man die uit de liberale VVD komt. Hoe ziet u de tandem Omtzigt-Wilders verder evolueren.

Hele mooie vraag, maar ontzettend moeilijk te beantwoorden (glimlacht). Al is het maar omdat het NSC een zich ontwikkelend, een evoluerend object is. Omtzigt omschrijven als een ‘puurdere’ christendemocraat is op zich geen slecht beeld van de man. Omdat het CDA zich op een bepaald moment toch wel in typisch progressieve richting is gaan bewegen, ik denk aan de genderideologie, aan de immigratie, aan het klimaat, aan de overheveling aan het Europese niveau… Dat zijn thema’s waar Omtzigt toch tegengas geeft vanuit zijn personalistisch engagement.

Daarbij moet gezegd worden, dat Omtzigt een sterke focus legt op institutionele kwesties. Ik denk aan de oprichting van een Constitutioneel Hof in Nederland, een orgaan dat wij nog niet hebben. Da’s vanouds nu niet meteen een typisch christendemocratisch standpunt. De vraag is een beetje of het NSC een partij is die zich vooral zal inzetten op ‘goed bestuur’, of ook inhoudelijk zal wegen.

Wat de samenwerking met Geert Wilders betreft, kan men zich afvragen met hoeveel zin Omtzigt aan dat avontuur begonnen is. De onverwacht sterke score van de PVV heeft het politieke landschap hertekend en ook Omtzigt denk ik wat in snelheid gepakt. Bovendien lieten de peilingen na de verkiezingen zien dat het NSC afgestraft zou worden als het werkelijk van de onderhandelingstafel zou weglopen. Dus ook daar lijkt Omtzigt minstens deels gemotiveerd te zijn geweest door het behoud van zijn prille beweging, zijn partij.


Related Posts

0 Comments

Submit a Comment

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *