Over grenzen, zichtbare en onzichtbare (Prof. Em. Dr. Mark Elchardus)

by | aug 17, 2024 | Opinie, Custodes | 0 comments


Prof. em. dr. Mark Elchardus is socioloog en emeritus hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Hij is de auteur van verschillende boeken, waaronder ‘Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie’, ‘Vrijheid/veiligheid’ en zijn meest recente pennenvrucht: ‘Over grenzen’ (alle Ertsberg). Dit essay schreef hij voor het Custodes Instituut.

Nu velen de zin van grenzen herontdekken, is het een raadsel waarom mensen ooit droomden van een wereld zonder grenzen. Wat bezielde hen toch?

Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Ethiopië, Indië, Irak, Israël, Myanmar, Nigeria, Pakistan, Soedan, Syrië, Zuid-Soedan… en zovele andere landen, diep, bloedig verdeeld door etnisch of etno-linguistisch conflict. De miserie die daaruit voortvloeit overleeft, samengedreven in kampen waar kinderen verhongeren en vrouwen worden verkracht. En dan gaat het om landen met grenzen, die binnen hun grenzen al een grote mate van homogeniteit vertonen als men ze vergelijkt met de rest van de wereld. Het gaat daarenboven om landen die de mogelijkheid hebben een inclusief of civiek nationalisme te ontwikkelen, dat de bevolking boven haar verdeeldheid uittilt, in voelen en denken verenigt tot één gemeenschap. Desondanks veroorzaakt etnisch en etno-linguistisch conflict elk jaar weer tienduizenden doden, honderdduizenden in slechte jaren. 

Beeld je dan even een wereld in zonder grenzen. Ontelbare etnieën en taalgroepen die naast elkaar bestaan, niet langer gescheiden door grenzen. Hun incompatibele visies op rechtvaardigheid en het goede leven zouden brutaal botsen, met een door grote ongelijkheden verhoogd risico op geweld. Het is nagenoeg zeker dat een wereld zonder grenzen zou gelijken op de toestand die de Engelse filosoof Thomas Hobbes  (1588-1679) zich inbeeldde toen hij Leviathan schreef: een permanente staat van oorlog van allen tegen allen, die het leven kort en miserabel maakt.

In de Leviathan van Hobbes wordt dat probleem opgelost omdat de mensen zich onder een heerschappij plaatsten, die orde schept, het leven voorspelbaar en leefbaar maakt. Bij een wereldregering zou het niet gaan om een heerschappij zoals wij die in de honderd of zo min of meer democratische landen kennen, maar om een autoritair regime.

Dat zou gelijken op het hedendaagse China. Een land met bijna anderhalf miljard mensen en naast de dominante Han Chinezen die ruim 90% van de bevolking vormen, niet minder dan 56 verschillende, erkende etnische minderheden. China is een eenpartijstaat met een sterk gecentraliseerd bestuur en beperkte politieke vrijheid, maar wat vooral voor orde en relatieve rust zorgt, is een technologisch gesofisticeerd en ver doorgedreven surveillance systeem, gekoppeld aan strakke sociale controle en meedogenloos optreden tegen etnische minderheden die zich niet snel genoeg naar het gewenste voelen, denken en doen plooien.

Dat is wat de pleitbezorgers van een wereld zonder grenzen, van een wereldregering, ons toewensen. Zij zullen dat ontkennen omdat zij oprecht geloven dat hun droom meer gelijkheid en vrijheid zou brengen. Precies die overtuiging roept een onaangename vraag op: wat loopt er mis met het denken van die mensen? Hoe komt het dat hun kijk op de wereld vertekend wordt door de halsstarrige weigering naar de wereld te kijken en enkel te willen zien wat zij dromen?

Het gaat om een blindheid die niet ontstaat door oogtrauma, glaucoom of retinitis pigmentosa, maar door ideologie. Door de overtuiging dat alle individuen van nature vrij en soeverein zijn en maar heel toevallig lid van een groep of gemeenschap, geenszins gevormd door de gemeenschappen waarin zij leven, en daar al helemaal niet mee verbonden door gevoelens van loyauteit en plichtsbesef. In een woord, zij zijn verblind door liberalisme, door de idee dat een samenleving het resultaat is van een contract tussen soevereine individuen.

Er schuilt deugd in het openen van de ogen en het oprecht, zelfkritisch naar de wereld kijken. Het vergt wat oefening om dat enigszins onbevooroordeeld te leren doen, door te kiezen voor empirie en scepticisme. Die houding leidt ertoe dat men geregeld de vaste overtuiging van gisteren, vandaag verwerpt in het licht van nieuwe evidentie, ook al gaat dat gepaard met enig gezichtsverlies.

Die houding en moed manen aan tot grote voorzichtigheid in het veranderen van de wereld en de samenleving. Morgen beseffen we allicht dat onze overtuigingen van vandaag toch niet echt overtuigend zijn. Wat vele generaties hebben opgebouwd, verdient voorzichtigheid. Die houding pleit ook voor het respectvol benaderen van de diversiteit van de wereld. Waarom zouden de inzichten van een meerderheid van de mensen hier en nu, moeten gelden voor de hele mensheid? Verschillende paden leiden naar de immer voorlopige waarheden en overtuigingen waarmee mensen leven.

De nederige goesting om te kijken naar de wereld en te leren in de plaats van te beleren, de smaak voor empirie, tendeert uiteraard naar conservatisme, toch zoals Michael Oakeshott het definieert: een voorkeur voor het vertrouwde boven het onbekende, het beproefde boven het nieuwe, het feit boven het raadsel, het bestaande boven het mogelijke, het beperkte boven het grenzeloze, het degelijke boven het volmaakte, een lach nu boven een utopie in de toekomst. Voor conservatieven is vooruitgang de toekomst van het verleden, voor liberalen staat vooruitgang altijd gelijk aan het breken met het verleden.

Ze komen dikwijls samen, als een onafscheidelijk koppel, nationalisme en conservatisme. Zo kwamen zij recent weer, en veranderden de wijze waarop velen naar de wereld kijken. “De opkomst van nationalisme en conservatisme”, zo wordt dat verschijnsel omschreven. Wat nationalisme en conservatisme bindt, de bron van wat zij delen, is de liefde en het respect voor grenzen.

De grens is het middel tot gemeenschapsafbakening: het middel om binnen te laten wat bijdraagt aan de gemeenschap en haar versterkt, te weren wat er afbreuk aan doet. Grensbewaking is wat dat mogelijk maakt. De gemeenschap effectief beschermen tegen cybersabotage en cyberspionage, tegen het saboteren van cruciale infrastructuur, haar beschermen tegen drugscriminaliteit, tegen ongewenste inmenging in verkiezingen, tegen ongewenste beïnvloeding van haar burgers en jongeren, tegen oneerlijke concurrentie, tegen ongewenste vormen van immigratie, tegen de groei van een onderklasse van illegalen, van mensen uitgesloten van burgerschap en waardigheid.

Gemeenschapsafbakening betekent ook dat gewaakt wordt over de soevereiniteit van de gemeenschap, dat de leden van de gemeenschap op democratische wijze hun lot in eigen handen kunnen nemen en dat soevereiniteit niet wordt afgestaan op een manier die de democratie ondergraaft. Aan die voorwaarde voldoet de Europese Unie niet altijd en de richting waarin sommigen die Unie willen laten evolueren, door de lidstaten het vetorecht te ontzeggen, zal het democratische deficit nog vergroten. De Unie moet een middel zijn om de burgers van de lidstaten meer greep te geven op het leven en de wereld, om de democratieën van de lidstaten gevolgrijker te maken. Zij mag geen middel zijn om die democratieën te trivialiseren.

Internationalisme zonder nationalisme is onmogelijk; nationalisme zonder internationalisme is mogelijk, maar in de hedendaagse wereld onverstandig en zelfdestructief.

Er zijn begrippen die voortdurend worden verward, internationalisme en globalisme bijvoorbeeld. Als linkse denkers en politici vandaag spreken van internationalisme bedoelen zij negen op de tien keer globalisme. Globalisme gaat ervan uit dat iedereen er beter van wordt als kapitaal, goederen, diensten en mensen zo vrij mogelijk nationale grenzen mogen overschrijden, als kapitaal en mensen overal en ongehinderd hun profijt mogen zoeken, als alle landen worden onderworpen aan eenzelfde regelgeving. Internationalisme gaat uit van nationale soevereiniteit, van het recht en de plicht van nationale staten om hun gemeenschap af te bakenen en te beschermen, en daartoe ook samen te werken met andere landen, via diplomatie en verdragen, zoekend naar de beste manier om de welvaart, het welzijn en de veiligheid van de burgers van alle betrokken landen veilig te stellen. De ervaring leert dat globalisering dat niet doet, daarentegen de ongelijkheid in de wereld bevordert, nationale economieën crisisgevoeliger maakt, landen kwetsbaarder maakt, onrust en geweld brengt.

Een andere courante verwarring is die tussen nationalisme en imperialisme. Vooral de tegenstanders van het nationalisme, de globalisten, werken die verwarring in de hand. Zij kunnen dat omdat imperialisme vaak beroep doet op patriotisme, op fierheid op het eigen land. Dat is ook een element van nationalisme, maar het verschil tussen nationalisme en imperialisme is radicaal. Nationalisme eist respect voor de soevereiniteit van de eigen natie, streeft naar een samenvallen van nationale staat, volk en natie, is bereid te bouwen aan natiegevoel, maar nationalisme zou een leugen zijn, een contradictie en hypocriet als dat alles ook niet een groot respect voor de soevereiniteit en eigenheid van andere naties en andere volkeren impliceerde. Nationalisme wil de wereld veilig maken voor diversiteit. Imperialisme is een heel ander verschijnsel. De kern is niet de natie of het volk, maar een staatsstructuur die verschillende volkeren en naties omvat, die niet in contradictie is met zichzelf als zij uitbreidt en meer volkeren en naties incorporeert, zonder noodzakelijk de bedoeling te hebben die te smeden tot één gemeenschap, één natie.

De 19de Europese natiestaten waren in veel gevallen koloniale imperia. Het hedendaagse Rusland wordt vaak als nationalistisch omschreven, net als het fascistische Italië en Nazi-Duitsland. In al die gevallen gaat het om imperialismen die beroep deden op patriotisme om hun imperialistische en koloniale expansiedrang voor de eigen bevolking aanvaardbaar te maken.

Hoe belangrijk ook, nationalisme en conservatisme zijn in zekere zin oppervlakteverschijnselen. Fundamenteler zijn de houdingen die conservatieven en nationalisten sturen. Een aantal daarvan kwamen we al tegen: liefde voor het degelijke, vertrouwen in het beproefde, geloof in feiten, realisme, scepticisme… Heel wat van die houdingen hebben ook een gemeenschappelijke grond: waardering voor het beperkende, voor de grenzen en limieten die we in ons dragen als bouwstenen van ons zelf en onze identiteit, en niet als iets waarvan we ons per se moeten bevrijden, emanciperen.

Het samenleven, het goede samenleven, dat leidt tot welvaart, welzijn en veiligheid voor velen, tot vrijheid en waardigheid voor velen, veronderstelt respect voor tal van zichtbare en onzichtbare grenzen, voor expliciete en impliciete conventies. Vandaag is dat respect bedreigd door een doorgeschoten individualisme, door de overtuiging dat de eigen gevoelens de maat der dingen zijn. Het is rond die opvattingen en gevoelens dat het echte gevecht voor de zin van grenzen plaatsgrijpt.

In de periode tussen het einde van de Tweede Wereldoorlog en de jaren zeventig werd vrijheid dikwijls in verband gebracht met een volk, met een gemeenschap. Een individu verwezenlijkte zich door de ziel van een volk tot zich te laten doordringen en een stem te geven aan dat volk. “Mannen en vrouwen die er nooit aan gedacht hebben te gaan schrijven, bevinden zich nu in uitzonderlijke omstandigheden, wachtend op hun terechtstelling en zij voelen nu de behoefte om hun natie te verwoorden, de zin te componeren waarin hun volk tot uitdrukking komt”. Zo beschrijft Franz Fanon de strijd om vrijheid, om dekolonisering in Les damnées de la terre. De huidige dekolonisatoren willen hun natie niet uitdrukken. Zij zijn vervreemd van hun natie. Zij verzetten zich enkel tegen de gemeenschap waarin zij leven.

Het gaat zelfs niet om een ernstig verzet, maar om een wat vulgaire strijd voor privileges en subsidies vermomd als verzet. Dat kan hen ternauwernood worden verweten. Zo is de nieuwe benadering van vrijheid die over de laatste halve eeuw is gegroeid: een absolute vrijheid die geen ander voorwerp meer heeft dan het individu. De politieke gevolgen daarvan zijn desastreus. Hele generaties zien niet meer het verschil tussen handelingen waarbij zij zich goed voelen en handelingen die ook nog enig goed doen.

De weg naar een redelijker en minder op het individu betrokken vrijheidsideaal is moeilijk. Hij loopt niet alleen langs de aanvaarding van beperkingen, maar ook langs het waarderen van het beperkende.

Zoals velen van mijn generatiegenoten heb ik George Orwell’s Nineteen Eighty-Four gelezen als een door de verzuchting naar individuele vrijheid geïnspireerde kritiek op het Sovjet-communisme. Tot ik las hoe Lionel Trilling Orwell’s dystopische roman had gelezen. Trilling was een literatuurcriticus, geboren in 1905 en in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw een van de meest vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen. Hij zag in 1984 niet zozeer een kritiek op Stalinisme als de waarschuwing dat elk streven naar vooruitgang dat breekt met het verleden en de geschiedenis, dat de beperkingen van omstandigheden en werkelijkheid ontkent, uitmondt in de dystopie die Orwell beschrijft. “Van zodra we van onze medemensen een voorwerp van onze verlichte belangstelling hebben gemaakt, brengt een soort paradox in onze natuur ons ertoe er ook een voorwerp van ons medelijden van te maken, dan van onze wijsheid, uiteindelijk van onze dwang”.

Enkel de grenzen die we in ons dragen behoeden ons voor die dwang. Daarom is het niet alleen zinvol beperkingen en grenzen te aanvaarden, maar is het bevrijdend ze te waarderen. Dat is de fatale zwakte van het liberale vrijheidsideaal, de idee dat het steeds meer overwinnen en verwerpen van beperkingen ons naar steeds meer vrijheid leidt. Het tegendeel is waar. Hoe meer mensen denken dat zij grenzen en beperkingen achter zich kunnen laten, des te meer regels, dwang en repressie er nodig zijn om de samenleving leefbaar te houden. De echte bevrijding ligt in het herontdekken van de zin van grenzen, ook en vooral de grenzen die we, uit respect en liefde voor de anderen, in ons dragen. 


Related Posts

0 Comments