Op 11 november 2024 was het 41.000 inwoners tellende Finse stadje Kirkkonummi opeens in het wereldnieuws. Op die dag bracht de krant Helsingin Sanomat namelijk het bericht naar buiten dat de leiding van een plaatselijke school had besloten een schoolconcert van het wereldvermaarde Finnish Baroque Orchestra en het Helsinki Chamber Choir op het laatste moment te annuleren.[1] De reden: tijdens het schoolconcert zouden hoogtepunten uit het oratorium Messiah van Georg Friedrich Händel (1685-1759) worden uitgevoerd. Het libretto van dit in 1741 voor het eerst uitgevoerde oratorium werd door literator Charles Jennens (1700-1773) volledig samengesteld uit tekstgedeelten uit het Oude en het Nieuwe Testament.
Toen de schoolleiding hoorde dat het om een christelijk-religieus werk ging, besloot zij in te grijpen op basis van de in 2022 ingevoerde richtlijnen van het EDUFI, het Fins Nationaal Agentschap voor Onderwijs. Die richtlijnen bepalen namelijk dat schoolvoogden tijdig op de hoogte moeten worden gesteld van de inhoud van schoolevenementen om hen in staat te stellen bezwaar te maken wanneer het desbetreffende evenement haaks staat op hun levensovertuiging. Wordt het bezwaar gegrond verklaard, dan is de school verplicht alternatieve activiteiten te organiseren voor leerlingen die om principiële redenen weigeren aan het hoofdevenement deel te nemen.
Het besluit de uitvoering van Messiah te schrappen werd verdedigd door Astrid Kauber, directeur onderwijs in Kirkkonummi. Nog diezelfde dag kwam Outi Raunio-Hannula echter namens het EDUFI met de volgende reactie: “Op basis van de informatie die openbaar is gemaakt, vinden wij dat dit evenement niet geannuleerd had moeten worden. De basis van het curriculum omvat het vertrouwd raken met cultureel erfgoed.”[2] Volgens Raunio-Hannula valt de uitvoering van een religieus koorwerk niet onder de categorie ‘godsdienstoefening’. Op de vraag van de krant waar de scheidslijnen volgens haar lopen, zegt Raunio-Hannula dat een school wel met bijvoorbeeld een parochie mag samenwerken, maar dat in dat geval moet worden vastgesteld of het ‘een religieuze gebeurtenis’ betreft of een ‘activiteit die passend is voor iedereen’. Het bijwonen van een uitvoering van Messiah rekent zij tot een onomstreden onderdeel van het curriculum. Later die dag valt Annamari Pölhö van de Sibelius Academie Raunio-Hannula bij: “Muzikaal gezien is Messiah een ‘grote smeltkroes’ van verschillende genres. Het werk bevat een Franse ouverture, pastorale gedeelten en Italiaanse aria’s. Händel heeft ook enkele van zijn eigen aria’s opnieuw gebruikt die oorspronkelijk voor wereldlijke teksten waren gecomponeerd. Hoewel de tekst religieus is, is het een nogal figuurlijk verhaal.” Pölhö besluit met de opmerking, dat Messiah meestal specifiek wordt uitgevoerd als concertmuziek en de concertzaal altijd vult.
Cultureel erfgoed
Een schooluitvoering van Messiah is in Finland dus alleen acceptabel, wanneer het werk uitsluitend als cultureel erfgoed wordt beschouwd. Veel mensen vinden dit getuige de reacties online te ver gaan, maar in een land als Nederland kan zelfs het erfgoed als zodanig in de ogen van beleidsmakers vaak geen genade meer vinden.
Nergens slagen de leidinggevenden er waarschijnlijk beter in het eigen wereldbeeld door te drukken en op te leggen dan in Nederland. Taco Dibbets was nog niet aangesteld tot Algemeen Directeur van Het Rijksmuseum – de nationale ‘kathedraal’ voor het visuele erfgoed in Nederland – of hij verklaarde als eerste daad een grote slavernijtentoonstelling te gaan organiseren. “Nieuwe directeur Rijksmuseum breekt met het verleden”, kopte De Volkskrant van 10 februari 2017 naar aanleiding van Dibbets’ aankondiging.[3] De toen kersverse directeur van het Van Gogh Museum, Emilie Gordenker, verdedigde in de uitzending van het TV-programma Het Buitenhof van 9 februari 2020 de stelling dat een schilderij van een vrouwelijk naakt – in dit geval De badende vrouw van Edgar Degas (1834-1917) – in tijden van tal van metoo-affaires niet zonder diepgaande discussie met vrouwen en minderheden kan worden aangeschaft.
Begin juli 2019 was de Amsterdamse Kunstraad al in het nieuws gekomen met het formuleren van nieuwe aanbevelingen, die vooral ten doel hebben kunstinstellingen te verplichten een actief diversiteitsbeleid in te voeren. Subsidieaanvragen zouden in het vervolg pas in behandeling worden genomen, indien aan deze basisvoorwaarde was voldaan. De voorzitter van de Amsterdamse Kunstraad, PvdA-partijbons Felix Rottenberg, legde in een interview met Het Parool van 5 juli 2019 uit, dat er een nulmeting zou komen: Eén [van onze aanbevelingen] is een nulmeting aan het begin van het Kunstenplan; een online-enquête waarmee instellingen kunnen meten wat ze doen op het gebied van inclusie, die zou moeten leiden tot een prioriteitenlijst en een integraal actieplan. Maar dat kan alleen als de dagelijkse leiding van de instelling dat als topprioriteit ziet.” Op de vraag van de journalist wat er vervolgens met de uitkomsten van die nulmeting gaat gebeuren, antwoordt Rottenberg: “Die bewaren we zorgvuldig en over vier jaar kijken we of de doelstellingen zijn bereikt. Instellingen worden afgerekend op hun eigen actieplan. Je verantwoordt je integraal, dus ook op inclusief beleid, wat in het komende Kunstenplan nu eenmaal een van de prioriteiten is. Als blijkt dat een club dat niet serieus neemt, veroorzaakt die club een probleem voor zichzelf.”[4]
Opvallend genoeg gaat het hier over kunstbeleid, maar spreekt de Amsterdamse Kunstraad niet of nauwelijks over artistieke criteria, maar vooral over politiek-maatschappelijke doelstellingen die de kunstsector dient te omarmen en ondersteunen. En dat is geen dode letter: de voormalige rooms-katholieke schuilkerk Ons’ Lieve Heer op Solder zou wat de Kunstraad betreft geen subsidie meer mogen krijgen, omdat het personeelsbestand te “wit” werd geacht:
Succesvol cultureel diversiteitsbeleid begint volgens de commissie bij inclusief denken en het onderkennen van de vooringenomenheden en blinde vlekken binnen de eigen organisatie. De commissie vindt, afgaande op het ondernemingsplan en het Actieplan Diversiteit en Inclusie, dat Museum Ons’ Lieve Heer op Solder hier wat betreft de personeelssamenstelling te weinig oog voor heeft. Het museum geeft aan dat er een aantal medewerkers in dienst is met een ‘niet-westers georiënteerde achtergrond’. Voor de commissie is niet duidelijk wat daaronder moet worden verstaan. Ook westerse mensen kunnen niet-westers georiënteerd zijn. De voorzichtige terminologie die het museum op dit punt van de aanvraag bezigt (ook de term bicultureel valt) wekt bij de commissie de indruk dat het museum niet voluit inzet op het werven van mensen van kleur en/of met een totaal andere dan een Nederlandse achtergrond.
De beoordelingscommissie van de Amsterdamse Kunstraad gaf dan ook het advies het aangevraagde subsidiebedrag van € 695.344 niet toe te kennen. “Toegekend: € 0” staat er in het adviesrapport te lezen.[5] Na massale protesten voorkwam het College van Burgemeester en Wethouders sluiting van het museum door het toe te voegen aan de Amsterdamse Basisinfrastructuur.
In de ban van identiteitspolitiek
Hoe kon de Nederlandse kunstsector zo volledig in de ban van de identiteitspolitiek raken? Om dit te begrijpen is het essay ‘Cultuurmarxisme en het uitbuiten van het slavernijverleden’ van Udo Kelderman leerzaam.[6] Terecht verwijst Kelderman in dit verband naar socioloog en filosoof Max Horkheimer (1895-1973), een vooraanstaand lid van de Frankfurter Schule, een sociologische en filosofische stroming ontstaan in de jaren ’30 die bekend staat als fundamenteel neomarxistisch.
Horkheimer was van mening dat de revolutie niet gewapend zou zijn, maar geleidelijk zou plaatsvinden. Instituties, onderwijs en media dienden hiertoe te worden geïnfiltreerd. Kenmerkend voor cultuurmarxisten is dat zij minderheden willen doordringen van de gedachte dat zij onderdrukt worden, met als doel de minderheden op te zetten tegen de ‘onderdrukkers’. Ook vrouwen, genderneutralen, homoseksuelen en transgenders wordt eindeloos voorgehouden dat zij het slachtoffer zijn van de ‘witte/blanke man’. In een maatschappij waarin zulke fundamentele conflicten aan de orde van de dag zijn, zal de roep om een alles overheersende overheid, die al die minderheden moet beschermen, sterk toenemen. Het uiteindelijke doel, de marxistische heilstaat waarin iedereen gelijkwaardig is en iedere groep beschermd wordt, komt daarmee in zicht.
Wie dit begrijpt, zal allerlei polemieken en discussies binnen de kunstwereld gemakkelijker kunnen doorzien. Neem de roep om meer werk van vrouwelijke componisten in de programmering van zalen en symfonieorkesten. Op het eerste gezicht een sympathieke doelstelling. Goede vrouwelijke componisten zijn er tegenwoordig immers genoeg en waarom zouden muziekinstellingen hen niet een extra steuntje in de rug geven? Het is ontegenzeggelijk waar dat vrouwelijke componisten tot na de Tweede Wereldoorlog vaak op achterstand stonden ten opzichte van hun mannelijke collega’s. Maar is dat tegenwoordig nog zo? Een hedendaags componist als Olga Neuwirth (geb. 1968) zal zeggen van wel, hoewel haar werken internationaal op de meest prestigieuze podia worden uitgevoerd. Is er in Neuwirths geval wel sprake van achterstelling, of maakt zij – bewust of onbewust – gebruik van een handig breekijzer om zichzelf nog meer in de schijnwerpers te zetten? Zeker is, dat veel van haar mannelijke collega’s uit Oostenrijk zich eveneens beklagen over verwaarlozing, maar het zonder zo’n sterk wapen moeten stellen.
De meest radicale denkers in de muziekwereld gaan nog een stap verder. Na te hebben beklemtoond, dat vrouwelijke componisten tot voor kort altijd met onderdrukking van hun creativiteit en een gebrek aan kansen zijn geconfronteerd, roepen deze muziekhistorische social justice warriors op tot het volledig herschrijven van de muziekgeschiedenis. Onze tijd moet het onrecht dat in de geschiedenis van het Westen ook op artistiek gebied vrij spel zou hebben gehad alsnog compenseren. Om dat doel te bereiken, moet er resoluut een einde worden gemaakt aan de dominantie van dead white composers uit het verleden. Om een ‘level playing field’ te creëren, moeten ‘vergoddelijkte’ componisten als Bach, Beethoven en Mozart terug in het hok. Weg met de canon dus!
Het idee dat deze blanke mannelijke componisten universele genieën waren die de normen van muzikale excellentie ook voor het heden en de toekomst hebben bepaald, wordt met name aan Amerikaanse en Britse universiteiten hard bestreden. Het meesterschap van Bach zou een mythe uit de negentiende eeuw zijn, een mythe bewust gecreëerd door nationalistische Duitse muziekwetenschappers om de dominantie van de Duitse muziek voor altijd veilig te stellen. Een typisch voorbeeld van de genadeloze zoektocht naar ‘blanke schuld’ die de Engelse en Amerikaanse musicologie al sinds decennia kleurt, is het artikel dat de Canadese musicologe Caryl Clark schreef over de opera Lo speziale van Joseph Haydn (1732-1809). Overal in de opera meent zij ‘Joodse stereotiepen’ waar te nemen, vooral in de manier waarop het karakter van Sempronio wordt neergezet. Een opera vol antisemitische karikaturen om vorst Nikolaus Esterházy en zijn hofhouding te vermaken dus. Maar later moet Clark bekennen: “Sempronio’s Jewishness is at no time made explicit”. Maar deze feitelijke constatering tempert haar stelling dat Lo speciale tal van antisemitische elementen bevat op geen enkele wijze.[7]
Tot welke uitwassen het herschrijven van de muziekgeschiedenis kan leiden wordt goed geïllustreerd door de ‘Composer World Cup’ die het vooraanstaande muziektijdschrift BBC Music Magazine in 2019 organiseerde. Met veel trompetgeschal maakt het BBC Music Magazine in november 2019 de uitslag bekend: “You’ve all been voting, and we have our winner. CLARA SCHUMANN is your greatest composer of all time!” Niet Robert Schumann (1810-1856) dus, maar zijn echtgenote Clara Schumann Wieck (1819-1896), die in haar tijd een internationaal vermaarde pianiste was, maar zeker geen prominente componiste.
Een slachtoffer van vrouwenonderdrukking dus, een grandioze componiste die op herontdekking wacht? Niet echt. Het was juist haar echtgenoot Robert die haar ertoe aanzette te blijven componeren, zonder veel succes overigens. Een groot componiste kan Clara zelfs volgens haar biograaf Nancy B. Reich niet worden genoemd: “her [=Clara’s] work was not that of a major composer”.[8] Bovendien is juist Clara Schumann een voorbeeld van een uitvoerend kunstenares die haar echtgenoot in haar tijd volstrekt overschaduwde. Niet voor niets schijnt Koning Willem III zich na een concert van Clara tot Robert te hebben gewend met de vraag: “Herr Schumann, sind Sie auch musikalisch?”[9] Het zal de activisten een zorg zijn; zij vinden belangrijker hoe de geschiedenis had moeten zijn dan hoe de geschiedenis werkelijk is geweest.
In een opiniestuk in De Volkskrant van 23 april 2019 heb ik zelf ook gewezen op de gevaren van dit activistische identiteitsdenken in de muziek. Ik citeer: “De gevaren van deze aanval op het erfgoed mogen niet worden onderschat. Het Concertgebouw heeft zonder Bach, Beethoven en Brahms geen toekomst. Een geforceerde vervanging van de grote meesters door vrouwelijke tijdgenoten of componisten met niet-Europese wortels leidt onherroepelijk tot publieksvernietiging, en daarmee tot lege zalen en uiteindelijk zelfs sluiting. En Amsterdam is zonder het Concertgebouw even ondenkbaar als Parijs zonder de Notre-Dame.” Natuurlijk kwam deze mening mij op heftige verwijten van eurocentrisme en zelfs nazisme te staan, al werd er door sommigen ook op gewezen, dat ik veel vaker vrouwelijke componisten heb geprogrammeerd dan het gros van mijn politiek-correcte collega’s. Maar dan wel eigentijdse vrouwelijke componisten die ik hogelijk bewonder, zoals Sofia Goebaidoelina, Kaija Saariaho en Unsuk Chin, en geen tweederangs componistes als Clara Schumann en de tegenwoordig veel te vaak uitgevoerde Florence Price (1887-1953).
Economisch is de betekenis van de culturele sector relatief gering, maar aan de enorme politiek-ideologische betekenis ervan kan niet worden getwijfeld. Kunst wordt steeds minder autonoom en steeds meer een propaganda-instrument dat de bevolking moet doordringen van de “juiste” visie op onze geschiedenis en cultuur. Het is beschamend te zien hoeveel kunstenaars gedwee achter de macht aanlopen. Het economisch eigenbelang wint het meestal van de centrale roeping die voor echte kunstenaars altijd zou moeten gelden. En dat is vanuit de hoogste artistieke normen kunstwerken te scheppen, die ons ten diepste raken en onze kijk op de wereld en de werkelijkheid ingrijpend beïnvloeden.
[1] https://www.hs.fi/politiikka/art-2000010824515.html
[2] Jeesuksesta kertova barokkikonsertti peruttiin Opetushallituksen ohjeiden takia – Väärä tulkinta, sanoo Opetushallitus | HS.fi
[3] Nieuwe directeur Rijksmuseum breekt met verleden en maakt tentoonstelling over slavernij | de Volkskrant
[4] Advies Kunstraad: uitbreiden voor meer diversiteit | Het Parool
[5] Museum Ons’ Lieve Heer op Solder
[6] Verschenen in het boek Cultuurmarxisme. Er waart een spook door het Westen (red. Paul Cliteur, Jesper Jansen en Perry Pierik), Soesterberg, 2018.
[7] Caryl Clark, ‘Haydn’s Judaizing of the Apothecary’, Studia Musicologica 51 (2010), pp. 41-60.
[8] Nancy B. Reich, Clara Schumann, Oxford, 1989, p. 225.
[9] https://www.ensie.nl/klassieke-muziek/robert-schumann
0 Comments