Ignace Vandewalle: “De vrijheid om te beledigen, en de discipline om het niet te doen”

by | dec 4, 2023 | Opinie, Vrije Tribune | 0 comments

Ignace Vandewalle (1966) was kabinetsmedewerker van minister Marc Verwilghen en staatssecretaris Vincent Van Quickenborne, parlementair medewerker van Boudewijn Bouckaert en sinds 2019 partij-onafhankelijk parlementair medewerker van Jean-Marie Dedecker. Sinds 2014 is hij zaakvoerder van het onafhankelijk politiek adviesbureau BFELT. Vandaag schrijft hij voor het Custodes Instituut over de vrijheid om te beledigen, en de discipline om het niet te doen.

Omdat beledigen als verfoeilijk en onverdraagzaam wordt gepercipieerd, worden in de 21ste eeuw andersdenkenden – zij met ‘afwijkende’ meningen – als melaatsen geïsoleerd, in plaats van met hen in gesprek te gaan. Zowel links- als rechtsdenkenden bezondigen zich daaraan. Ze sluiten zich op in een glazen bol van de eigen echo, en ontnemen zichzelf zo de positieve elementen van de vrijheid van meningsuiting.

De belediging of de dolk

De voornaamste ontwikkeling in onze westerse beschaving is deze van fundamentele vrijheden, waarvan de belangrijkste de vrije meningsuiting is. Immers zonder vrije meningsuiting kan je geen andere vrijheden bepleiten, verdedigen en finaal grondwettelijk verankeren. Het is geen toeval dat oorlogen afnamen naarmate vrije meningsuiting toenam. Het is geen toeval dat het eerste wat despoten afnemen de vrije meningsuiting en de vrije pers is. Het vrije woord onderdrukt onze genetische tribale instincten van het met geweld beschermen van wat ons dierbaar is. Het scherpen van de tong versus het wetten van de messen. Daarvoor betalen we een prijs. Deze prijs is het aanvaarden dat beledigingen, honen, humiliëren, persifleren – kortom zijn gal spuwen – een noodzakelijk kwaad is. We betalen de vooruitgang op wetenschappelijk, moreel en politiek vlak met het slikken van gemene woorden, verwijten, haatspraak en ressentiment. Maar liever dat dan het zwaard door mijn hart of de dolk in mijn rug. Het is met ander woorden een prijs die ik met graagte betaal. Het ironische van dit debat is dat wie niet bereid is deze prijs te betalen, zich ook niet zal thuis voelen in landen zoals China, Turkije en Rusland, waar vrije meningsuiting een utopische droom is.   

De vrijheid om te beledigen

In zijn oeuvre ‘On Liberty’ beschrijft John Stuart Mill in zijn schadebeginsel de begrenzing van de vrijheid van meningsuiting door een overheid als volgt:

“De enige reden waarom men rechtmatig macht kan uitoefenen over enig lid van een beschaafde samenleving, tegen zijn zin, is de zorg dat anderen geen schade wordt toegebracht. Iemands eigen welzijn, hetzij fysiek, hetzij moreel, is geen voldoende rechtsgrond.”

Volgens Mill moet de vrijheid van meningsuiting zo groot mogelijk zijn. Zolang er geen sprake is van fysiek geweld of het aanzetten ertoe, is mentaal kwetsen of beledigen volgens Mill toegestaan. Hij is van mening dat wanneer ook mentaal leed zou meegerekend worden in het schadebeginsel, de vrijheid van meningsuiting te eng zou worden. Volgens Mill is vooruitgang welke gebonden is aan een eenheidsvisie, er één die nooit een globale vooruitgang voor iedereen zal inhouden. Dat de grens geweld is, leidt terug naar het oorspronkelijke doel van de vrije meningsuiting, namelijk geweld vermijden.

Dit is ook vandaag nog steeds de juridische grondslag. Onze vrije meningsuiting wordt gewaarborgd door de Belgische Grondwet, artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 10 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, dat op 16 december 1966 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. In verband met het recht op beledigen wil ik wijzen op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat bovenvermelde artikelen niet alleen gelden voor informatie of ideeën die met instemming worden ontvangen of als onschadelijk of onbelangrijk worden beschouwd, maar ook voor informatie en ideeën die de staat of een bevolkingsgroep schokken, kwetsen of verontrusten. Dit wordt geëist door het pluralisme, de verdraagzaamheid en de geest van openheid zonder welke er geen democratische maatschappij mogelijk is.

Wat dan met haatspraak, hoor ik u denken. In België valt haatspraak onder art. 444 van het strafwetboek, het zogenaamde ‘laster en eerroof’. Maar niet elke laster en eerroof is een haatmisdrijf conform de antidiscriminatiewet van 25 februari 2003. Integendeel, de meeste zelfs niet. Het probleem is dat de term ‘haat’ niet duidelijk wordt omschreven. Wie zal de definitie bepalen, en is ze überhaupt wel te omschrijven als misdaad? Bovendien worden er in België veel misdaden gepleegd uit haat die geen ‘haatmisdrijven’ zijn. Omgekeerd heeft de dader van een haatmisdrijf vaak ook geen specifieke of persoonlijke haatgevoelens naar het slachtoffer toe.

De vrijheid om te discrimineren

Als het over vrijheid gaat, is het aangewezen om de vrijheidsbrief van Matthias Storme uit 2006 er even op na te lezen. In zijn werkstuk genaamd: ‘De fundamenteelste vrijheid: de vrijheid om te discrimineren.’ is Storme van mening dat de huidige wetten de vrijheid van meningsuiting inperken omdat ze verwijzen naar het “aanzetten” tot iets, eerder dan de vroeger beperkende inhoudelijke mening(laster). Maar met uitzondering van het gebruik van geweld of dwang, ligt tussen het aanzetten tot iets en de aangezette daad, nog de vrije wil van de persoon die aangezet wordt, aldus Storme. Het via wet of rechter verbieden van een onfatsoenlijke meningsuiting is in alle gevallen een groter kwaad dan de uiting zelf, voor zover het louter om een meningsuiting gaat.

Storme is tevens van mening dat het nonsens is om de belediging van een groep strafbaar te stellen. Het “recht op goede naam” – dat een beperking van de uitingsvrijheid rechtvaardigt – is een individueel recht van personen en géén collectief recht. Daardoor worden volgens Storme allerlei gekrenkte groepsgevoelens vandaag de dag duidelijk beter beschermd dan bijvoorbeeld het nationaal gevoel van de Vlamingen. Het sluit aan bij wat Jurgen Slembrouck (Medewerker Vrijzinnige Dienst Universiteit Antwerpen) op 4 januari 2022 schreef in zijn verhelderende column in De Standaard ‘Het zebrapad als strijdtoneel’: ‘De cultus van de diversiteit en de tolerantie die het multiculturalisme kenmerkt, is allesbehalve ideologisch neutraal en vormt paradoxaal genoeg een ernstige bedreiging voor de vrijheid van het individu.’

Het beledigingscomplex

Hoe arrogant kan je zijn als je vindt dat je het verdient om door het leven te gaan zonder dat iemand iets tegen je zegt waar je niet mee akkoord bent of niet leuk vindt. Salman Rushdie zei daarover:

“Nobody has the right to not be offended. That right doesn’t exist in any declaration I have ever read. If you are offended it is your problem, and frankly lots of things offend lots of people.’’

Tegenwoordig voelen mensen zich beledigd door passages in boeken, stripverhalen, films of series, maar ook door grappen, door blanken die dreadlocks dragen, schilderijen waar vlees op geconsumeerd wordt, het indianenlogo van AA Gent, zwarte piet, Oempa Loempa’s, en ga zo maar door. De lijst is ellenlang.

Kijk, iemand mag zich gerust beledigd voelen. Emoties zijn dan ook de essentie van het menszijn. Maar zeggen dat je beledigd bent, is verkeerd. Beledigd zijn veronderstelt (verkeerdelijk) aangerichte schade, en is een poging om beledigen meer aandacht te schenken. In de nota Waarden voor een nieuwe taal van de Nederlandse Code Diversiteit en Inclusie lezen we: “Als witte mensen wat onwenniger en voorzichtiger spreken, zullen minderheidsgroepen op gelijkwaardige voet kunnen meepraten.” Waarom? Laten we liever aan elkaar vertellen wat er op onze lever ligt en verdraagzaam naar elkaar luisteren, in plaats van een groep – ‘de witte man’ – een schuldgevoel aan te praten en hem zo tegelijk de mond te snoeren.  

Een belediging kan emotioneel hard zijn, maar een waarheid kan dat evengoed zijn. Zeggen dat de profeet Mohammed een ordinaire woestijnrover of een bigamist is, wordt door moslims als een grove belediging aangemerkt. Zo erg zelfs dat de doodstraf je lot is. Vraag het maar aan Salman Rushdie. Moeten we dan zonder tegenspraak elke waarheid respecteren, omdat bepaalde personen anders beledigd zijn? In zo een dystopie wil ik niet wakker worden.

Discipline om niet te beledigen

Ik worstel met de idee of men ook discipline moet hebben om niet te beledigen. Vooral omdat beledigen vaak een noodzakelijk kwaad is. Er kan wel iets gezegd worden over de verruwing van het debat via sociale media. Maar ook hier denk ik niet dat we de verruwing van het publieke debat moeten aanpakken door mensen een muilkorf aan te meten. Het probleem lost zich niet op door de sociale media – als een moderne Gestapo – via allerlei onzinnige algoritmes moreel te verplichten om spreekverboden uit te vaardigen. Zo creëert men enkel nog meer frustratie, die tot een verdere verruwing leidt. De weg naar de oplossing loopt via de rede en het fatsoen, welke we wederzijds afdwingen door zelf niet het pad van de verruwing op te stappen. We zullen namelijk nooit alle onfatsoen kunnen wieden, ook niet binnen een dictatuur.

Related Posts

0 Comments

Submit a Comment

Je e-mailadres zal niet getoond worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *