Over ongelijkheid, slachtofferschap en ressentiment: enige mild polemische schetsen van onze tijd (dr. Ruben Endendijk)

Een essay van dr. Ruben Endendijk (Aberdeen) over twee kwalen van dit tijdsgewricht: slachtofferschap en ressentiment.

Ruben Endendijk (Rotterdam, 1986) is filosoof en literatuurwetenschapper. In 2021 promoveerde hij aan de Universiteit van Aberdeen op een proefschrift over de rol van waanzin in Spinoza’s denken.

Als u echter een lijdende vriend hebt, wees dan een rustplaats voor zijn lijden, maar wel als een hard bed, een veldbed; dan dient u hem het best.

            – Nietzsche[i]

Iedere dag, al vijftig jaar lang, is het mei ’68

            – Vrij naar Wie Dan

We kunnen deze nog jonge en puberale eeuw dopen tot eeuw van het slachtoffer; hij zet de lijnen uit en bepaalt de gang van de westerse democratieën en de concrete samenlevingsvormen die zij uitdrukken. Het slachtoffer is aan de macht en daarmee het niet aflatende etaleren, omlijsten, bejubelen en verheerlijken van zowel het eigen als vreemde onvermogen. Zowel in politieke als culturele zin (indien deze domeinen te scheiden zijn) doet het slachtofferschap zijn invloed gelden en wie goed ziet waar en hoe de hazen lopen, weet dat binnen relatief korte tijd het slachtofferdenken paradoxaal genoeg de onmacht tot machtsvorm heeft verheven. Een omkering die bovendien een uiterst lucratief psychologisch en monetair verdienmodel tot gevolg heeft gehad. Het loont in onze steeds zonderlinger wordende tijd om slachtoffer te zijn.

De weg van de minste weerstand is de deugdelijke weg en wie die weg bewandelt kan rekenen op goedkeurende knikjes van medelijdenden, nog sterker: het op de voorgrond zetten van de eigen kwetsbaarheid en gedweeheid boezemt ontzag in. Zo is het “moedig” of “dapper” om te schermen met klein of groot lijden en deinst men er niet voor terug om psychisch of fysiek leed uit heden of verleden als prijzenswaardige karakter-elementen in het sociale verkeer te gebruiken, vaak als pressiemiddel. Het slachtofferdenken presenteert het gebrek als overvloed, de ziekte als gezondheid, en de kwetsuur als heelheid. Ze draait het hele menselijke psychologische schema om totdat melancholie vreugde vervangt en krachteloosheid als te verkiezen levensinstelling naar voren komt. Ze viert met andere woorden de passiviteit, en wie de moed heeft, en die is zeker nodig, om bijvoorbeeld de millenialcultuur of de door TikTok aangevreten gelederen der Generation Z te bezien, weet precies naar welke naargeestigheid wij hier verwijzen.

Zo is het nu eenmaal

Men lijkt vandaag de dag een bepaalde gezonde en charmante hardheid te ontberen. En dan bedoelen wij niet een sadomasochistische of een door machismo getekende relatie tot wereld, maar simpelweg een nuchtere weerbaarheid die voor een vroeger menstype wellicht vanzelfsprekend was en tot de fundamentele elementen van zijn psychologische huishouding behoorde. Niet dat een dergelijke type niet leed of op gezette tijden overweldigd werd, integendeel, maar hij was wel in staat tot het zetten van een zelfreinigende stap voorwaarts te midden van het wereldgewoel, en kon bovendien makkelijker zijn schouders ophalen en zeggen “zo is het nu eenmaal”. Voor de mens van het heden lijkt een dergelijke stap niet mogelijk, of zoals Nietzsche ooit schreef:

Men kan zich nergens van losmaken, met niets in het reine komen, niets afstoten, – alles doet pijn. Mens en ding komen te dichtbij, de ervaringen treffen te diep, de herinnering is een etterend wond.[ii]

Het is ons vooralsnog een raadsel waarom het slachtofferschap in korte tijd de norm geworden is. Hoe heeft deze allerminst te benijden psychologische conditie wortel kunnen schieten in de bredere maatschappelijke lagen van onze cultuur? En waarom lijken we collectief zwakte te verkiezen boven vitaliteit?  Is het niet pervers – in de letterlijke zin des woords – dat een mens zijn bestaan vormgeeft aan de hand van hetgeen dat hem ondermijnt of in het verleden ondermijnd heeft? Kortom: hoe begrijpen wij de alomtegenwoordige melancholische krachtenloosheid die onze tijd tot in zijn vezels kenschetst?

Wellicht is slachtofferschap slechts een modeverschijnsel dat vooral in tijden van overvloed, verveling en decadentie de kop opsteekt, en indien dit het geval is kunnen we opgelucht ademhalen, de tijd uitzitten en wachten tot de weekheid wijkt. In het beste geval is de slachtofferrol met andere woorden salonfähig en veroorzaakt, zoals wel vaker het geval is bij dit soort zaken, een tijdelijke beneveling van de collectieve geest. In het slechtste geval – en daar moeten wij, vrolijke pessimisten die wij zijn, helaas van uitgaan –  komt zij voort uit de ontwikkeling van onze cultuur en moest het slachtoffer onvermijdelijk in al zijn roemloze glorie naar de voorgrond treden.

Steen des aanstoots

We moeten ons de vraag stellen waarom alles pijn is gaan doen en de wereld een grote steen des aanstoots is geworden. Laten we vooropstellen dat slachtofferschap niet los gezien kan worden van een grote lijdensintolerantie, dat wil zeggen het onvermogen om je teweer te stellen tegen de wereld die zich nu eenmaal bij vlagen in alle macht doet gelden. Het slachtoffer zoals wij hem zien – dwepend, zwak, onecht, veinzend, kortom een pseudo-slachtoffer – problematiseert zijn bestaan voortdurend en weet telkens de onverschilligheid van machten en krachten op zichzelf te betrekken, alsof de wereld het op hém gemunt heeft. Deze problematisering is een drang, een levensbehoefte, die paradoxaal genoeg aan kracht wint wanneer de wereld zachter wordt; de lijdensintolerantie is met andere woorden evenredig aan het groeiende comfort van de levenssfeer, of zoals Johan Huizinga zijn tijd diagnosticeerde:

Voor onze grootouders was het maar in zeer beperkte mate mogelijk om pijn te verdoven, een wond of botbreuk te genezen, kou te weren, duisternis te verdrijven anderen persoonlijk of schriftelijk te bereiken, het lichaam voldoende te reinigen en vuil en stank te vermijden. De mens voelde voortdurend aan alle kanten de natuurlijke beperkingen van het aardse welbehagen. De verworvenheden van de techniek, hygiëne en sanitaire inrichting van de omgeving hebben de mens verwend. Hij verloor die gemoedelijke berusting in de dagelijkse gebreken van het welbehagen, die de les was van vroegere generaties.[iii]

Wanneer ontberingen, waaronder een vroeger menstype flegmatisch gebukt ging, overwonnen zijn zullen zij uiteindelijk ook vergeten worden, waarop de mens in zijn met kussens en veren bedekte heden opnieuw vaak naarstig en koortsachtig moet zoeken naar wie of wat hem zou kunnen grieven en schaden.

Het mag duidelijk zijn dat wij hier spreken in een materieel kader, dat wil zeggen het slachtofferschap als reactie op – of voortkomende uit – bestaanscondities en levensstandaarden. En in dit verband moeten we zeker de progressie noemen die niet alleen de bovengenoemde verzachting van de wereld evident bewerkstelligde, maar ook de belofte in zich draagt iedere scherpe kant van de wereld in de toekomst rond te maken. Overal grijpt het techno-scientistische bedrijf om zich heen teneinde ons alles uit handen te nemen, ook of juist de waardevolle leerscholen van ziekte en dood. Het ideaalbeeld van een zichzelf ontstijgende lotofagische[iv] mens lijkt zich in hoog tempo te verwezenlijken, en Francis Bacon zelf had nooit kunnen bevroeden dat de jubelzang waarmee hij de Verlichting opent bewaarheid zou worden:

Het doel [is] kennis van de oorzaken en verborgen werkingen der dingen, en het verleggen van de grenzen der menselijke beheersing tot het voortbrengen van al het mogelijke.[v]

Het slachtofferschap kan niet los worden gezien van het telkens problematiseren van de wereld door een theodicetisch bezeten menstype dat de natuur als kwaadaardige kluwen probeert te ontwarren. En wanneer zijn verstand scherper wordt, al dan niet geholpen door een veelvoud aan prothetische poten, voelsprieten, oren, en ogen, zal hij in zijn steeds groter wordende wereld iedere keer weer meer problemen, meer bedreigingen, en meer lijden aantreffen; scientia patiens est. Door de accumulatie van kennis en technologie zwaait de wereld open, en overal treft men anomalieën, entropieën, stoornissen, gebreken, en onevenwichtigheden aan. De vooruitgang die wij als zuurstof inademen en als volstrekt vanzelfsprekende kwaliteit van het mens-zijn zien (maar wellicht slechts een ideologisch opgedrongen idee-fix is) kan niet functioneren zonder deze probleemontsluitende wereldverovering, of zoals Kant in de avondzon van de Verlichting koortsdromerig stelt:

Een tijdperk kan zich niet verenigen en samenzweren om het volgende tijdperk in een toestand te brengen waarin het dat tijdperk onmogelijk is gemaakt om zijn (vooral hoognodige) kennis uit te breiden, om haar van dwalingen te zuiveren en om in het algemeen in de verlichting vooruitgang te boeken. Dat zou een misdaad zijn tegen de menselijke natuur, wier oorspronkelijke bestemming juist in deze voortgang bestaat.[vi]

Gelijkheid en ongelijkheid

Het immer problematiserende wereldburgerschap ontwaart in iedere maatschappelijke kier of spleet onveiligheid; de wereld is voor hem inherent kwaadaardig, maar die kwaadaardigheid houdt hem paradoxaal genoeg op de been. Bij iedere uit de weg geruimde dreiging of onderdrukking zal hij op zoek moeten gaan naar een nieuwe bron ellende waarmee hij zijn niet aflatende dorst kan lessen. Hij zal met andere woorden een nieuwe vorm van slachtofferschap bij zichzelf moeten zoeken, en indien hij niks vinden kan een kwetsuur fingeren of, op zijn minst, een stekend bagatel aandikken.

In ethische zin – als het dus een samenleving en daarmee de relatie tussen individuen betreft – manifesteert en slachtofferschap zich ten opzichte van de ander en draait in zijn geheel om de begrippen gelijkheid en ongelijkheid. De simpele vaststelling dat het mensdom bestaat uit een veelkleurige waaier aan sterkere en zwakkere capaciteiten (de ene mens is nu eenmaal sterker, slimmer, doortastender, socialer, mooier, rijker, etc. dan de ander) lijkt in onze tijd in toenemende mate schoorvoetend en niet zonder knarsetanden geaccepteerd te worden. Daarbij worden de begrippen gelijkwaardigheid en gelijkheid niet zelden met elkaar verward en meent men recht te hebben op de capaciteiten van de ander; men zal nolens volens even slim, sterk en mooi zijn.

We lijken als westerse samenlevingen te bewegen van de affirmatie van de morele en juridische verankerde gelijkwaardigheid naar de wil tot het bewerkstelligen van een welhaast ontologische gelijkheid waarin de eenvormigheid van het maaiveld verkozen wordt boven de nuchtere acceptatie van het bestaan van verschil. En hoewel thans het woord “diversiteit” in ieders mond bestorven ligt en dus doet vermoeden dat er een diep gekoesterde  wens tot het maken en accepteren van verschil bestaat, is zij slechts een oppervlakkige en cosmetische ideologie die een onderliggende gelijkheidsdrang tracht te verhullen, of althans enkel binnen veilige en zelfopgelegde kaders verschillen erkent die bon-ton, veilig, en ongevaarlijk zijn, zich kortom conformeren aan de massasmaak.  Zo komt bijvoorbeeld de recent ontstane body positivity-beweging boven alles voort uit een afgunstige mentaliteit die het esthetisch verschil tussen lichamen (die een cultuur nu eenmaal maakt) niet langer accepteert. Vervolgens komt zij tegen deze (ideaal)beelden, die zij  heimelijk begeert, in het geweer. Het slachtoffer, en we geraken hier in de wateren van het ressentiment, keert zich tegen dat wat hij niet bereiken kan (en daarom kwetst) en devalueert dientengevolge hetgeen dat boven hem gesteld wordt. Dit is de basale psychologische economie van wat Nietzsche de slavenmoraal[vii] noemt, en die in tal van culturele domeinen haar (zelf)vergiftigende werking laat gelden.

De twintigste eeuw heeft pijnlijk duidelijk gemaakt tot welke mensonterende toestanden de gelijkheidsdwaling (of zij nu totaliserend of selectief, dat wil zeggen communistisch of fascistisch is) kan leiden, en daarmee heeft zij ons tegelijkertijd een wijze les geleerd. Onze democratie is met haar circa honderd jaren nog piepjong, en we moeten maar zien naar welke horizon of afgrond zij zich verder gaat ontwikkelen. In ieder geval draagt zij een ontwrichtende kracht in zich die vroeg of laat opnieuw moet ontluiken, daar zij de gelijkheid als ideaal poneert. Laat ons de woorden van ter Braak herinneren die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog stelt:

Het is de gelijkheid als ideaal, die, gegeven de biologische en sociale onbestaanbaarheid van gelijke mensen, de rancune promoveert tot een macht van de eerste rang in de samenleving; want wie niet gelijk is aan de ander en toch gelijk aan die ander wenst te zijn, wordt in deze samenleving niet op zijn nummer gezet, maar hem wordt een premie toegekend! […] Zie daar de grote paradox ener democratische maatschappij, waarin de rancune niet alleen aanwezig is, maar ook word aangemoedigd als mensenrecht![viii]

Voortdurend vooruit

De liberale democratie fungeert als vliegwiel dat slachtofferschap en ressentiment, de nietsontziende wil tot gelijkheid, aanjaagt. Het behoort tot haar vezels gelijkheid te beloven (ook in omstandigheden waarin ze die gelijkheid niet beloven laat staan waarmaken kan). Ze moet omwille van haar wezenkenmerken voortdurend vooruit, verbeteren, rechten waarborgen en rechten toevoegen, haar oor te luisteren leggen bij steeds meer mensen, steeds meer binnenlandse – en in tijden van verregaande mondialisering steeds vaker ook buitenlandse emancipatoire bewegingen in haar gelederen toestaan, totdat ze onder het gewicht van haar eigen welwillendheid bezwijkt. En op de achtergrond van dit alles horen we op zowel het Europese continent als in de Angelsaksische wereld het niet aflatende geschreeuw om meer, of zoals Ortega y Gasset schrijft:

De rechtvaardigheidsfanaat kan zichzelf niet in bedwang houden en is er vervolgens alleen maar op uit om alle terechte verschillen glad te strijken. Zijn gelijke rechten eenmaal ingewilligd op die terreinen waar mensen ook daadwerkelijk gelijk zijn, dan kan hij het niet laten om door te drammen en via de wet ook vormen van gelijkheid af te dwingen op terreinen die gekenmerkt worden door een fundamentele ongelijkheid tussen mensen.[ix]

Wat stellen wij tegenover al deze omineuze ontwikkelingen? Is er een begin van een wereldbeeld te schetsen dat niet, zoals veel recente en bovenal verwrongen en anachronistische reanimaties van het verleden, vloekt bij deze tijd? Kunnen we een bescheiden menstype denken waarmee we de democratie tegen zichzelf kunnen beschermen? En welke mentaliteit moeten we kweken om ons te ontdoen van de fixatie op maakbaarheid en vooruitgang, en alle frustraties die daaruit geboren worden wanneer blijkt dat zij zich te hoop lopen tegen de gegevenheid van de natuur? Kort gezegd: een vitaliserend pessimisme, een pessimisme van de kracht, dat zich ingebed weet in een ethologie van machten die zij op waarde schat en als bestaansgrond affirmeert. En laat het Oudgriekse dictum γνῶθι σαυτόν (dat niet alleen verwijst naar een inwaartse en zelfonderzoekende blik, maar ook naar een hiërarchische positionering of begrenzing binnen het krachtenspel[x] ) hier leidend zijn.


[i] Aldus sprak Zarathoestra, Over de medelijdenden”, p. 90

[ii] Ecce homo, “Waarom ik zo wijs ben” § 6, p. 26.

[iii] In de schaduwen van morgen, p. 75

[iv] Ik verwijs hier naar de Odyssee waarin de geïntoxiceerde en in gelukzalige toestand verkerende manschappen van Odysseus weigeren de harde reis die zij nu eenmaal moeten ondernemen voort te zetten: “Wie die honingzoete bloemen aten, vergaten hun boodschap en wilde niet terug, maar zij hadden slechts één begeerte: daar bij de lotoseters te blijven, lotos te plukken en de terugkeer naar huis vergeten. Met geweld moest ik hen, al jammerend, terugbrengen aan boord, waar ik hen onder de roeibanken sleurde en vastbond” (IX, 83-129).

[v] Nieuwe Atlantis, 135

[vi] Beantwoording van de vraag: wat is verlichting?, p. 114

[vii] In de Genealogie der moraal: “de slavenmoraal heeft, wil zij kunnen ontstaan, altijd eerst een tegen- en buitenwereld nodig, zij heeft fysiologisch gesproken uiterlijke prikkels nodig om hoe dan ook te kunnen ageren” (I, § 32)

[viii] “Het nationaal-socialisme als rancuneleer”. In: Verzamelde werken dl. 3, p. 577

[ix] De opstand der massamens, p. 36

[x] “Ken uzelve” verwijst in Aischylos naar een vingerwijzing wanneer Okeanos Prometheus op het hart drukt de autoriteit van Zeus te accepteren. Zie Prometheus geboeid.

Custodes Instituut
Custodes Instituut

Dé conservatieve denktank van de Lage Landen.

Artikelen: 82

Eén reactie

Geef een reactie

Ontdek meer van Custodes Instituut

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder