Bernard Spitz is emeritus hoogleraar aan de KU Leuven en voormalig verloskundige aan het UZ Leuven, gespecialiseerd in probleemzwangerschappen. Sinds 2023 is hij adviseur van het Custodes Instituut. Roan Asselman, voorzitter van het Instituut, sprak met de professor over het meest recente offensief om de Belgische abortuswet (verder) te versoepelen.
ASSELMAN: Professor, u heeft heel wat ervaring op het terrein van de verloskunde?
SPITZ: Toch wel, hè (glimlacht). In 1977 begon ik te werken op de dienst verloskunde van het universitair ziekenhuis, hier op Gasthuisberg. In het begin was dat heel algemeen, maar naarmate de tijd vorderde legde ik me steeds meer toe op de zogenaamde. probleemzwangerschappen. Binnen deze probleemzwangerschappen is zwangerschapsverlies, abortus van de spontane soort, de meest voorkomende problematiek. Het is dus logisch om daar als verloskundige extra aandacht aan te besteden.
Spontane abortus?
Beter gekend als een ‘miskraam’. Toch iets waar ongeveer één vrouw op vier mee geconfronteerd wordt. Maar natuurlijk bestaan er daarnaast van een vergelijkbare grootorde zwangerschappen die met opzet, om welke reden dan ook, afgebroken worden. Dat is wat wij doorgaans begrijpen onder de term ‘abortus’, al is abortus in feite een synoniem van miskraam en kunnen beide spontaan of geprovoceerd zijn. En dat is ook een materie waarmee wij in het ziekenhuis geconfronteerd werden, al in 1977.
Kon dat toen al? De abortuswet dateert maar van 1990.
Dat kon in levensbelangrijke gevallen zeker.Sommige politici suggereerden recent nog dat we in de middeleeuwen leefden, maar natuurlijk hebben wij nooit een vrouw laten sterven. En we hebben ook altijd begrip gehad voor zwangerschappen die in extreme omstandigheden plaatsvonden, zoals verkrachting, of bij zeer ernstige afwijkingen bij het kind. Dat was minstens bespreekbaar.
De reden, of toch één van de redenen, waarom we altijd zeer terughoudend zijn geweest met het afbreken van zwangerschappen, is niet omdat wij vrouwen wilden beperken in hun rechten. Dat paternalisme wordt wel eens gesuggereerd. Neen, wat mensen moeten begrijpen, écht zouden moeten inzien, is dat een abortus uitvoeren in de grond een heel brutale, wrede en feitelijk onmenselijke ingreep is. Een wreedheid die ik zelfs moeilijk kan delen met patiënten, en die ik in die weinige gevallen liever op mij nam dan de moeder daarmee te belasten.
Betuttelde u de vrouw niet teveel, professor? Dat is alvast één van de punten van kritiek op de huidige abortuswet.
Informatie is belangrijk, maar niemand lijkt een consistente lijn te kunnen trekken. Je kan moeders heel veel informatie geven, hè. Dat kan. Maar willen we dat wel? Willen zij dat wel? Toch tekenden patiënten en arts toen al, lang voordat de patiëntenrechtenwet dit verplichtte, een geïnformeerde toestemming. Maar hoever ga je in de details?
In het begin gebeurde een abortus blind, op de tast. Wij zagen niet wat we deden, en de moeders zagen dat ook niet. Maar je voelde dat wel. Nu gebeurt een afbreking onder echografische begeleiding; we zien al te goed wat we doen. En dan rijst de vraag: laat je dat nu alles zien aan de patiënt of doe je dat niet? Misschien is het betuttelend dat we ervan uitgaan dat vrouwen dit niet aankunnen. We willen in eerste instantie de vrouw sparen en het op emotioneel vlak niet moeilijker maken dan het reeds is.
Kunt u misschien wat toelichting geven over hoe een abortus plaatsvindt?
Als we de laatste cijfers bekijken, zien we dat een zwangerschapsafbreking vrij vroeg gebeurt, gemiddeld vijf en halve week volgend op de bevruchting. Dat betekent zeven à acht weken na achterstel, vanaf de laatste regels. De meeste vrouwen gaan een week na hun achterstel een test doen, en als ze ongewenst zwanger blijken is die zwangerschap een goede week later ook afgebroken.
Zestig procent van de zwangerschapsbrekingen gebeurt chirurgisch door een zuigcurettage. Dat zijn de abortussen die veelal plaatsvinden in abortuscentra. In ongeveer 40 procent gebeurt dit met geneesmiddelen. Dit vooral bij een latere zwangerschapsduur, en de laatste tijd toenemend heel in het begin van de zwangerschap. Ziekenhuizen voeren nu 16 procent van de afbrekingen uit, meestal als er een medische reden is, bijvoorbeeld als er een risico is op een complicatie bij de moeder of bij foetale afwijkingen.
Abortuscentra zijn niet gelieerd aan een ziekenhuis?
Historisch enkel in Brussel. Maar UZ Brussel had al een abortuscultuur, zelfs voor de abortuswet gestemd werd in de jaren ’90. Dat was de groep rond professor Jean-Jacques Amy, een man die heel sterk propageerde voor de legalisatie van abortus. Vandaag hebben in Gent, Aalst en Antwerpen centra samenwerkingsverbanden afgesloten met ziekenhuizen.
Abortuscentra zijn dagcentra; je komt daar ’s ochtends binnen en kan er niet overnachten. De behandeling moet binnen die tijdspanne uitvoerbaar zijn, vanwaar de hoofdzakelijke keuze voor een aspiratiecurettage. Meestal (80 tot 90 %) onder plaatselijke verdoving, soms onder algemene verdoving, wordt het embryo of de foetus via vaginale weg en na het openrekken van de baarmoederhals uit de baarmoeder gezogen. Technisch kan je het vergelijken met het principe van een vacuumzuiger.
Wanneer men de abortus uitvoert heeft wellicht ook een impact op de moeilijkheidsgraad van de procedure?
Eens je de tien à elf weken voorbij gaat, wordt een abortus echt wel een stukje complexer en gevaarlijker. Dat kind groeit namelijk verbazend snel. Je moet de baarmoederhals meer uitrekken, je riskeert meer bloedverlies. Toen ik begon mochten wij geen chirurgische afbrekingen doen na die tien à elf weken wegens te risicovol voor de moeder. Tijdens mijn assistentschap hier in Leuven hadden heel wat van onze patiënten een mislukte procedure elders ondergaan. Dat waren dan mislukte procedures, waarbij de zwangerschapsduur vaak verkeerd werd ingeschat, de foetus onvolledig werd verwijderd en bijvoorbeeld het groter hoofdje bleef steken. Dat zijn horror-momenten die je bijblijven.
Wanneer ik promotoren van abortus in praatprogramma’s hoor en zie spreken over abortus, heb ik vaak de indruk dat ze wereldvreemd zijn. Ze doen alsof dat een non-event is, een banale medische handeling, een kwestie van gezondheidszorg. Soms zou ik hen graag eens willen meenemen naar zo’n procedure. Ik kan me moeilijk inbeelden dat je intellectueel eerlijk bent, als je er dan nog zo over denkt.
Een vrouw moet nochtans niet aantonen dat er een medische reden is om haar kind te laten wegnemen.
Vandaag kom je aan maximaal vijf procent van de afbrekingen die gebeuren om medische redenen. Die vijf procent krijg je trouwens enkel als je zeer liberaal bent in je definitie van “medische” noodzaak. Een strikte interpretatie leunt eerder tegen de één procent, al is het zo dat de extreem toegenomen mogelijkheden in de prenatale diagnostiek de context de laatste tijd wijzigen. Maar goed, die vijfennegentig procent dan heeft vooral te maken met geen of mislukte contraceptie, relatieproblemen en socio-economische bekommernissen.
Sommige voorstanders van abortusversoepelingen halen trouwens graag de extreme situatie aan, bijvoorbeeld de gezondheid van de moeder, om een steeds liberaler kader te scheppen, ook en vooral voor gevallen die in de vele keren grotere niet-medische categorie vallen. We moeten er ons toch voor hoeden niet heel de psycho-socio-economische problematiek te medicaliseren. Het onderscheid tussen (strikt en ernstig)medisch en niet-medisch wordt best behouden.
Is het uitvoeren van een abortus die niet het resultaat is van een medische complicatie ‘geneeskunde’?
Neen. Dat is een gemakkelijkheidsoplossing, meer niet. Een probleem los je niet op door het weg te moffelen. Robert Badinter zou niet blij zijn als we de doodstraf terug invoeren om de overbevolking van de gevangenissen op te lossen, en ongeboren kinderen zijn nu toch ook niet meteen grotere criminelen dan gevangenen. Moeten wij de socio-economische problemen van de moeder oplossen met de dood van haar kind? Ik vind dit alvast geen teken van een hoogstaande beschaving.
De doelstelling van de verloskundigen van onze dienst was eigenlijk eenvoudig: we gaan ervoor zorgen dat abortus om medische redenen ondenkbaar wordt. Wij gaan onderzoek doen, wij gaan leren uit onze ervaring en we gaan proberen zoveel mogelijk levens te redden. Die vijf procent, dus. Maar naarmate de tijd vorderde groeide ook het bewustzijn dat onze opdracht eigenlijk te eng was, en dat we ook moesten nadenken over die andere vijfennegentig procent. Uit die denkoefening groeide het Centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen (cRZ, nu FARA), waarvan ik ook twintig jaar voorzitter was.
Het nieuwe deskundigenrapport stelt voor om de termijn op te trekken naar minstens achttien weken. Sommigen maken zelfs gewag van tweeëntwintig weken. Visualiseer dit voor ons, professor.
De politieke termijndiscussie is eigenlijk hoofdzakelijk een praktische discussie. Van een ethische discussie vraagt men zich vooral af ze nog mag bestaan. Dat er nieuw leven is kan moeilijk genegeerd worden, maar vanaf wanneer is het beschermenswaardig? Vanuit christelijk standpunt heb ik evenveel, of nog meer, empathie voor het kleine, het fragiele, het stemloze dan voor degenen die zich al enigszins emotioneel kunnen verdedigen.
De huidige wettelijke termijn van 12 weken na de conceptie was vooral ingegeven door wat er binnen een abortuscentrum in een setting van daghospitalisatie mogelijk was. In de actuele discussie is de vraag vooral tot hoever men moet gaan om zo weinig mogelijke (fragiele) vrouwen te verplichten in het buitenland hulp te zoeken. Dan komt men op 22 weken. Maar zelfs dan zal men niet iedereen kunnen helpen. Als je vandaag na 100 dagen nog niet weet of je “bedoeld” zwanger bent, weet je dat vermoedelijk ook niet na 150 dagen. Trouwens, zelfs na de geboorte zijn dramatisch genoeg niet allen kinderen gewenst.
Overigens is op 10 weken het embryo volledig ontwikkeld en zal daarna hoofdzakelijk uitrijpen. Ook deze vroege stadia kunnen met de moderne echografie heel visueel en inlevend in het licht worden gebracht. De eerste hartslag zien en horen, de bewegingen zien en voelen, de ontwikkeling van de organen, het steeds beter herkennen van het gelaat, het tellen van de vingers, zijn voor moeder en toch ook partner veel emotionele mijlpalen.
Maar ze zijn nog niet ‘levensvatbaar’?
Een belangrijke mijlpaal is natuurlijk de levensvatbaarheid. Vooral praktisch dan, want de ethische logica dat een niet levensvatbaar kind mag gedood worden en een levensvatbaar niet ontgaat me. Vanaf 22 weken beginnen de overlevingskansen exponentieel te stijgen en op 24 weken liggen deze al tussen de 50 en 70%. En deze grenzen zullen nog steeds verschuiven.
Een kleine vergissing bij het inschatten van de zwangerschapsduur kan enorme gevolgen hebben. Een foetus met een hoofddiameter van 6 cm kan “een grote” zijn van 19 weken of “een kleine” van 22 weken. Behalve overleven, kunnen ze in dit middelste trimester van de zwangerschap ook vaak levend geboren worden, wat emotioneel heel aangrijpend kan zijn. Daarop anticipeert men dan, door het kind reeds in de baarmoeder te doden om toch maar te vermijden dat het levend geboren wordt. Voor mij toch een moeilijke menselijke bewogenheid.
In de klinische praktijk komt men ook in conflict met ouders die op deze zwangerschapsduren vechten voor het overleven van hun kind, die alles doen om het ook een zekere wettelijke erkenning te geven. Heel praktisch ook, kunnen deze twee groepen ouders op dezelfde dienst behandeld worden? Wat met de aangifte, de begeleiding, het al dan niet laten zien van het kind? Wat met de begrafenis of, heel banaal, de borstspanning?
En globaal dan, wat vindt u van de voorgestelde aanpassingen?
Behalve de uitbreiding van de zwangerschapstermijn waarbinnen de zwangerschap kan worden afgebroken, vraagt men de afschaffing van de bezinningsperiode van 6 dagen. Goede counseling bij een toch niet banale beslissing, lijkt me niet alleen een plicht binnen de patiëntenrechtenwet, maar vooral een terecht vrouwenrecht. Een goed beslissingsproces is niet noodzakelijkerwijze aan de duur ervan verbonden, maar vergt toch ergens een minimum.
Buiten de klinische context lijkt het me wel belangrijk om rijpere scholieren te informeren en te doen nadenken over abortus als principe. Dat lijkt me vruchtbaarder dan voor het eerst in een noodsituatie.
Wat de duur betreft, lijkt me het huidig wettelijk kader breed genoeg. Is er de laatste 30 jaar op medisch vlak een grote technische vooruitgang geweest, dan zie ik wat gefrustreerd weinig vooruitgang in de niet-medische maatschappelijke redenen die om abortus vragen. Daar zou de politiek zich in eerste instantie om moeten bekommeren. Het is evenwel illusoir en volksbedrog dat je dit realiseert met de abortustermijn enkele weken te verlengen. Zo gemakkelijk is het nu ook niet.
0 Comments
Trackbacks/Pingbacks